GEDICHTEN

Tijdgeest

Het is triest je tijd vooruit te zijn
zei de niet gelezen dichter

Of de dingen veel eerder te zien
zei de niet gehoorde fietser

De confrontatie valt mij niet mee
met die nieuwe helden van het beeld

Blije rijders, verwarmd-terraszitters
conflictvermijders

Die met gesloten ogen een kar uitzwaaiden
bij station De Tijdgeest alsnog aanhaakten

Energiebespaarders, klimaatvoorspellers
polsbandjesdragers

Tegen een op hun Naam gebaseerd honorarium

Uiteraard

Zie hoe hun kleinkinderen het afval rapen

Hoe schoolkinderen bomen planten

Mooi, zoals dat gaat  

De zwemmer

Ik ben een eenling in mijn paradijs
een bever op zevenhonderd meter
alleen mijn kop kopt boven het water uit
als ik zwem naar de beboste overzij

Het water is warm voor iemand die van
frisheid houdt maar streelt mij aangenaam
‘zwemmen is een beetje bijna heilig zijn’
dixit Paul Snoek – God hebbe zijn naam

Vóór mij, als ik goed kijk, zit een vrouw
vol natuur en hemels naakt – Aphrodite
ontstegen aan de zee – ze lacht, ziet
over het water uit, ze wacht op mij

Ik zwaai naar haar, nader haar verrassend
snel, duik diep, zwem onder water door –
voel een koude onderstroom – duik
voor haar op als een dolfijn

Ongedurig kijk ik het rond, maar zie
haar niet, waer bestu bleven?

Waarheen ik ook mijn natte ogen droom
ze is verdwenen, tussen sparren opgegaan 

Kosmopoliet

Nieuw rijk gezeten in zijn business seat
zijn hoofd voortdurend in de wolken
voelt hij zich pas echt een kosmopoliet

Boven stad en land vervliegt hij zijn tijd
naar Nice, Dubai, de Seychellen
hij krijgt de jetski die hij verdient

Hij rijdt in een kar over een glad gazon –
duizend ballen zwemmen in de Rode Zee –
hij doucht onder een sneeuwkanon

Hij is een overtuigd babbelaar – hem te
vermijden valt niet mee – thuis heeft hij
een papegaai die met lange tenen praat

Hij ademt kort in doof geslagen duinen
juicht voor een Belgische Monegask
die als Nederlander wordt onderscheiden –

koninklijk

Universum

De nacht is voor altijd dag als ik sta
op het pas gemaaide gras bij de vijver
waarin slechts een kikker kwaakt

Eindeloos strekt mijn habitat zich uit
eindelozer dan de neonverlichte stad
duizend lichten van start- en landingsbaan

Ik vlieg niet naar Frisco als kosmopoliet
of naar Ibiza als nouveau riche
voor een jaren zestig-déjà vu

Als op zee richt ik mij naar de volle maan
de Grote Beer, koers over de Melkweg
door mijn eigen universum

En als de maan mij allenig laat
de sterrenpracht zich niet laat zien
hun eeuwigheid voor even tijdelijk blijkt

dan zijg ik neer onder de buitenlamp
pak mijn boek en reis verder met Céline
naar het einde van de donk’re nacht

De wandelaar

Een ezel balkt langs de varensweg
een bij zoemt verscholen in een bloem
water klatert op een rots van hard graniet
de wind fluit door het bladerdek.

Hij downloadt geen muziek.

Een stroom meandert door de vallei
een lavendelveld golft weg, eindeloos
erboven hangt een leliewitte wolk –
Lozère die traag over drijft.

Hij maakt geen foto’s.

Door het mensenschuwe land gaat
een romantisch anarchist die zijn
mislukkingen en liefdesongelukken
vergeefs uit zijn geheugen wist.

Hij schrijft geen gedicht.

De tijdrijder

Hij ziet geen mens, geen mens ziet hem
vervormd tot eenheid met zijn fiets
kijkt hij niet op of om – onzichtbaar is
de pijn in de kromgebogen nek.

Het liefst rijdt hij over het hoogste punt
in het midden van de weg waar alles zwart
is voor de ogen – geen steile binnenbocht
het minste stijgen kost seconden.

Hij mist de tred van de ijlste klimmer
de kracht van een bekabeld sprinter
om zich geliefd te maken bij zijn hoogveracht
publiek.

Hij is kil en onaanraakbaar, hybride, androgyn
een onbewogen draaiend mensmachien.

Dit is mijn lichaam

Als in brons gehouwen sta ik in een spiegel:

mijn schouders breed, mijn biceps rond
mijn borst die van een vechtershaan
mijn buik een wasbord strak
mijn benen een gespierd vehikel. 

Dit is mijn lichaam
dat voor u gegeven wordt.

Stel dat ik geen spiegel vond
kwam ik wel aan mijn lichaam toe?
Of zelf na zou moeten denken:
waar haal ik mijn testosteron vandaan?

Vanmiddag ga ik naar het strandterras
met slechts mijn ballenknijper aan.

Zij zal mij zien, zij die in God gelooft
zoals ik in Hem, mijn pursunnul koots.

Een nieuwe tijd

smog lost op tussen haarlemmer huizen
terrassen inhaleren geen fijnstof meer

spaarnebruggen krimpen langzaam dicht
de zeeweg fietst door bevrijde duinen

frisse jongens rennen de afgang af
vrolijke meisjes ballen op het strand

een judas verdwijnt uit het vergezicht
een motorrijder hijst een witte vlag

een zuil wandelt weg met zijn reclame
geen bolide walmt nog door het zand

slechts de schemer kleurt het blond oranje
een uil oehoet vanuit de nacht:

slaap zacht mijn kind in je kleine bed
de klok wordt niet meer teruggezet

Thuisfietser

het waait maar hij voelt geen wind
het regent maar hij wordt niet nat
hij heeft de natuur opgesloten
in een kast

zijn benen voelen zwaar
maar draaien gestaag
in het perpetuum mobile
van de stilstaande beweging

hij schakelt verlichting

de helling is digitaal
tien procent en tweedimensionaal

het zonlicht treft het zonlicht

hij stapt af en doet de gordijnen dicht

Het zwarte gat

als je terug wilt in de tijd
weer naar heldendom snakt
zonodig de eerste zijn moet

ga dan over ijs van één nacht

laat sporen achter

krassen van de houten
ijzers op het dunne ijs

volg de stappen van de meerkoet

luister naar de galmende klanken
klinkend onder het golvend tapijt
wegstervend naar het wak dat
oogverblindend op je wacht

maar mocht je je bedenken

keer dan terug naar het zwarte gat